[deel 1 is hier te vinden, deel 2 hier]
Na de lunch nam de chef mij mee naar een van de pindavulmachines. ‘Je moet even iemand vervangen,’ zei hij. ‘Dan leer je meteen hoe het hier in z’n werk gaat.’
De chef heette Pannekoek. Hij had een blond snorretje en bleke ogen. ‘Heb je nou een schone overall aangetrokken?’ vroeg hij achterdochtig. ‘Dat is eigenlijk niet de bedoeling, hè.’
Ik verzweeg Scipio’s rol en zei dat ik er toevallig een in de kleedkamer had zien liggen.
‘Ja, ja,’ zei Pannekoek, op de gelaten toon van iemand die besluit er geen werk van te maken. We hielden stil bij de vulmachine. Drie vrouwen stonden op ons te wachten. Ze droegen witte overals en witte petjes. De chef droeg net zo’n hoed als Scipio, een witte cowboyhoed van gaas.
‘Marie hier moet zo een uurtje naar de tandarts,’ zei Pannekoek. Hij wees op de vrouw die aan het begin van de lopende band op een bureaustoel zat. ‘Jij gaat haar vervangen. Kijk eerst maar hoe ze het doet. Dan gaan we nu de machine aanzetten.’
Het aanzetten van de vulmachine was nog een heel gedoe, omdat er van alles op elkaar moest worden afgestemd. Van bovenaf voerde een band met bakjes de nootjes aan. Ondertussen werd van een grote rol voorbedrukte zakjes door een mechanisch mes één zakje losgesneden. Dat zakje werd vervolgens onder een pijpje doorgevoerd dat het vol met lucht spoot. Wanneer het zakje bol stond, schoof het onder de band die de nootjes aanvoerde. Er klapte een bakje om en het zakje werd gevuld. Daarna werd het zakje geseald en gleed het door een goot naar beneden, waar de vrouw die ik moest vervangen het in een grote kartonnen doos stopte. Wanneer de doos vol zat, vouwde de vrouw de kleppen dicht en duwde ze hem over de lopende band naar voren, zodat hij langs de stencilmachine en door de plakbandmachine werd gevoerd. De dichtgeplakte doos werd vervolgens op een pallet gezet. Volle pallets werden met een steekwagen opgehaald en naar het magazijn vervoerd. Het was een klein universum op zich, zo’n machine, een ratelend, bonkend, piepend en schuivend geheel met een rode noodknop die alle op elkaar afgestemde procedures sidderend tot stilstand kon brengen. Na zo’n noodstop duurde het wel weer even voor alles weer gereed was voor de volgende ronde. Er kon veel misgaan: de band met nootjes viel opeens stil, de rol met zakjes draaide zich ergens in vast, iemand had vergeten genoeg dozen te vouwen, de inkt in de stencilmachine was op – goedbeschouwd was het een wonder dat het soms minuten lang goed ging.
‘Er moeten vierentwintig zakken in een doos!’ riep Pannekoek boven de geluiden van de machine uit. ‘Je moet dus steeds blijven tellen!’
Vierentwintig zakken waren er zo te zien net een paar te veel. De gevulde dozen stonden bol en gingen met moeite door de plakbandmachine. De vrouw die ik moest vervangen, liep geregeld mee om de doos handmatig door de machine te duwen, waarna ze weer terug rende naar haar plek om de opgelopen achterstand in te halen, want de gevulde zakjes bleven in een snel tempo naar beneden glijden, of ze nou werden opgevangen of niet.
Dat moest handiger kunnen, en dat bleek dan ook het geval te zijn toen de vrouw naar de tandarts was vertrokken en ik haar plaats had ingenomen. (‘Nou, het zal wel lukken hè?!’ had Pannekoek ten afscheid geroepen. ‘Vierentwintig per doos! Blijven tellen!’) De eerste dozen vulde ik op de manier waarop de vrouw het had gedaan: ik propte de zakken naast elkaar en op elkaar in de doos tot er vierentwintig inzaten, daarna duwde ik de bolle doos met geweld door de plakbandmachine. Maar ik ontdekte dat je de dozen ook met beleid kon inpakken. Wanneer je de zakjes een beetje scheef tegen elkaar aanzette, dakpansgewijs, kreeg je mooie rijtjes van zes. Twee rijtjes beneden, twee rijtjes daar bovenop. Opeens was er genoeg ruimte in de doos. Geen bolle dozen meer, geen geweld, soepel schoof doos na doos over de band door de plakbandmachine, het was een wonder.
De twee vrouwen die ook bij de machine stonden ontging het plotseling ontbreken van frustratie en geweld niet. Ze kwamen kijken naar wat ik uitgevonden had. ‘Kijk, vier rijtjes, als je ze zo neerzet kan de doos met gemak dicht’. Inderdaad, nou zeg. Er kwamen andere collega’s bijstaan, het werd een hele oploop, ook Pannekoek kwam even kijken wat er aan de hand was. ‘Kijk, dat heeft hij helemaal zelf uitgevonden.’ ‘Ja, dat is inderdaad een stuk handiger, zeg.’ ‘Ja, dat heeft hij zelf ontdekt.’
Toen de vrouw die ik verving terugkeerde van de tandarts, liep Pannekoek met haar mee naar de machine. ‘Moet je kijken hoe hij het doet, Marie. Laat het hem zelf maar uitleggen.’ Ik legde de vrouw uit hoe ik de zakken in de doos plaatste. Ze knikte zonder iets te zeggen. Achter haar dook Scipio op, met zijn witte cowboyhoed. Hij schudde grijzend zijn hoofd.
*
Later die middag stond ik met Scipio bij een andere machine. Ik moest dozen vouwen, Scipio moest de gevulde dozen op pallets zetten. De machine haperde zo vaak, dat we meestal maar wat rondhingen terwijl ervaren collega’s alles weer op elkaar probeerden af te stemmen.
‘Kom, dit moet je zien,’ zei Scipio tijdens een van die lange pauzes. Hij nam me mee naar de machine waar ik eerder die middag mijn uitvinding had gedaan. De vrouw die naar de tandarts was geweest, zat weer op haar oude plek. Ze propte de zakken als vanouds zonder beleid in de dozen, die nauwelijks dichtgingen en weer met geweld door de plakbandmachine moesten worden geduwd.
We keken zwijgend toe, schuin achter de vrouw, zodat ze ons niet kon zien.
‘Goed hè,’ zei Scipio.
Ik zei niets. Ik zag opeens weer voor me hoe ik verleden jaar, toen ik als schoonmaker op de Eerste Hulp van het VU-ziekenhuis werkte, aan de voorman had gevraagd of hij me wel het goede middel had meegegeven voor de liftdeuren, omdat het van die rare vlekken maakte. Een collega had me toen met een blik vol verbijstering en afschuw aangekeken, en (zodra de voorman weg was) uitgeroepen: ‘Wat kan jou dat nou schelen, dat zijn toch onze zaken niet?’
Scipio keek me glimlachend aan. ‘Je weet wat voor fout je hebt gemaakt, hè?’
Ik knikte.
‘Je hebt nagedacht,’ zei Scipio. In mijn herinnering legt hij op dat moment een hand op mijn schouder, maar dat zal versiering achteraf zijn. ‘Alsof dit je eerste uitzendbaantje is. Toen je aan die vrouw jouw methode uitlegde, hoorde ik je zelfs het woord “dakpansgewijs” gebruiken. Jezus man, ben je levensmoe of zo?’ Hij keek me hoofdschuddend aan en zuchtte. ‘Kijk eens, ze mogen ons hier toch al niet. We komen hier even werken, maar straks horen we bij de bazen, dat voelen ze ook wel aan. En dan gaan wij ook nog even de werkmethodes verbeteren.’
Hij had gelijk, natuurlijk, ik had me nergens mee moeten bemoeien. Toch wilde ik me niet zomaar overgeven. ‘Maar het gaat toch ook makkelijker met mijn methode?’
‘Dat doet er niet toe,’ zei Scipio. ‘Jij denkt dat we hier verantwoordelijk zijn voor wat we doen. En je was er nog trots op ook hè? Geef maar toe. We hebben allemáál wel eens een beter methode gevonden. Maar dat houden we stil.’ Het klonk alsof hij de aanvoerder was van een leger uitzendkrachten. ‘We zijn hier niet om te werken,’ zei hij. ‘Onthou dat. Ik heb dat zelf ook moeten leren. Soms moet je wel iets doen, maar dat is omdat het niet anders kan. En dan gaat de tijd sneller, dat scheelt ook. Ze noemen ons “de studenten”, dat heb je vast ook al gehoord. Dat geeft niet, dat zijn we ook tenslotte. Maar jij loopt nu op je eerste dag al het gevaar dat ze je “de professor” gaan noemen. En dat moet ten koste van alles worden voorkomen.’
Pannekoek liep langs. ‘Als jullie niets te doen hebben, kun je altijd een bezem pakken,’ zei hij.
‘We konden nergens bezems vinden,’ zei Scipio.
‘O. dat is vreemd, ik zal even kijken waar…’ Pannekoek keek zoekend om zich heen, daarna liep hij door.
Scipio keek hem na. ‘Hem noemen ze Elsje Fiederelsje,’ zei hij. ‘Dat begrijp ik niet helemaal.’
‘Het is een liedje,’ legde ik uit, blij dat ik het evenwicht tussen ons een beetje kon herstellen door hem iets te vertellen waarvan hij blijkbaar zelf niet op de hoogte was.
‘Ja, dat weet ik ook wel,’ zei Scipio. ‘Maar waarom zou je iemand een bijnaam geven die van zichzelf al Pannekoek heet?’
(wordt vervolgd)
Pingback: hoe ik scipio leerde kennen (4a) | reddend zwemmen
Pingback: hoe ik scipio leerde kennen (5) | reddend zwemmen