Het was avond, ik liep in een onbekende stad over een smalle gracht. Ik moest op nummer 12 zijn. Ik keek op de huisnummerbordjes, naast nummer 10 zat nummer 14. De panden stonden strak tegen elkaar aan, er zat nog niet eens een steegje tussen. Het was iets uit een droom, natuurlijk. Ik moest vragen hoe het zat, maar ik zag niemand.
*
Het beste is om zonder verwachtingen te vertrekken. Ik nam de trein van 18.59 en dacht dat ik een uur lang rustig zou kunnen lezen, de spits was tenslotte al voorbij, maar de trein stroomde vol luidruchtige lange jongens met sporttassen en vrolijke hipsters die elkaar schaterlachend met hun ipads gingen fotograferen terwijl ze brood uit de natuurwinkel aten. Misschien stappen ze op Sloterdijk of Lelylaan al uit, dacht ik hoopvol, maar nee, ze moesten ook allemaal naar Delft. Ik kon me gaan ergeren, maar ik kon me ook gewoon bij hen aansluiten; ik stopte mijn boek weg, pakte mijn ipod en zette The Chemical Brothers voluit. En zo reden we in een afgeladen buis van lawaai en tumult door de polders.
Ik was nooit eerder in Delft geweest en had mezelf wat extra tijd gegeven om een beetje rond te lopen. Het duurde even voor ik doorhad hoe je van het station naar de stad kwam, want wat ooit een stationsplein was, was nu een bouwplaats. Het miezerde. In het centrum was een halfslachtige koopavond gaande waaraan lang niet alle winkels meededen. Oude, smalle grachtjes, donkere baksteen, grote oude kerken, alles net robuust genoeg om niet snoezig te zijn.
Ik moest me toch nog haasten om op tijd op nummer 12 te zijn. Er was geen nummer 12. Had ik het nummer verkeerd onthouden? Nee, ik was te ver doorgelopen, de gracht was ondertussen van naam veranderd. Het is kleiner dan je denkt, Delft.
Dus liep ik terug en daar was op nummer 12 de synagoge, een groot neoclassistisch gebouw met pilaren. Ik liep naar binnen. The Faint Lights waren aan het spelen, de zanger stak even zijn hand op, ik ging op een lege stoel achter zijn vriendin zitten, mijn vroegere buurmeisje van de Blankenstraat. Na een minuut was het pauze. ‘Als je toch komt kijken, kan je net zo goed het verhaal voorlezen,’ had de zanger een paar dagen eerder gemaild, en dus las ik na de pauze ‘Poëzie’ voor uit Elektriciteit. Daarna speelde de band het nummer dat op dat verhaal was geïnspireerd, en dat ‘Cycling with Uncle E’ heette.
‘Je las iets te snel, hè?’ zei een man met een bril na afloop tegen me. Hij had gelijk, maar hij klonk iets te tevreden. ‘Vooral in het begin, later ging het beter,’ voegde hij eraan toe, maar toen had ik hem al wraakzuchtig gecategoriseerd: vrijgezel op leeftijd, brommerrijder, houdt van zijn moeder maar het is niet wederzijds. De accordeonist die een paar nummers met de band had meegespeeld, bleek in Amsterdam bij het Gemeentearchief te werken. Daar heb ik ook ooit gewerkt; in 1984 kreeg ik daar als langdurig werkloze jongere een twaalfmaandencontract, toen het archief nog in het oude raadhuisje aan de Amstel zat. Sommige collega’s van toen had de accordeonist ook nog meegemaakt, waardoor het verleden opeens weer wat minder ver leek, wat in dit geval niet zo erg was.
Over donkere grachtjes en door smalle steegjes terug naar het station, vervuld van de gebruikelijke verwarring, die eigenlijk een vorm van schaamte is. Ik weet wat ik ben als ik vanuit de zaal toekijk, ik weet ook wat ik ben als ik voorlees, maar ik weet niet wat ik ben als ik voorgelezen heb. Eigenlijk moet je dan zo snel mogelijk verdwijnen, maar dat roept ook allerlei misverstanden op. (Een valluik in het podium zou nog het beste zijn.)
De trein terug zat weer flink vol. Wel was iedereen inmiddels een beetje gekalmeerd. Het zou mooi geweest zijn als nu oom Evert door het gangpad was komen aan banjeren en zich naast mij had laten neerploffen om wat van zijn vermoeiende levenservaringen met mij te delen, maar ik had net voorgelezen dat ik hem had verzonnen, dus dat zou voorlopig niet gebeuren. (‘Waar luister je naar, neef?’ ‘Naar Robert Wyatt, oom.’ ‘Robert Wyatt! Die heb ik nog een keer zien optreden, ergens in Engeland, waar was dat ook alweer precies. Ik heb toen nog even met hem staan napraten, nou ja – ik stond, hij zat toen al in die rolstoel, natuurlijk. Zijn vrouw was er ook bij, die was ook heel aardig, die schrijft vaak zijn teksten, wist je dat? Mooi optreden, zei ik tegen hem, you sing very well, juist omdat het hier en daar een beetje vals is, dat maakt het nou net… ja, hoe zal ik het noemen… Ik weet niet meer hoe ik dat toen omschreven heb, hij had toen haast, dat weet ik nog wel, en toen hij wegging reed hij over mijn voet. Het was daar erg donker, en je kon natuurlijk niet van hem verwachten dat hij wist waar iedereen zijn voeten zich precies bevonden.’)
Pingback: oom evert en de faint lights | reddend zwemmen