’s Avonds na elven, warm, balkondeur open, ik zit nog wat te werken, buiten is het donker. Een paar huizen verder, aan het begin van de straat, zitten vier, vijf studentes op een balkon te praten en te lachen. Afgelopen weekend was daar een luidruchtig feest. Sinds vrijgekomen etages in de verkoop gaan en ouders die etages voor hun studerende kinderen kopen, zijn er nieuwe vormen van geluid in deze straat gekomen. Vroeger hoorde je hier nooit meisjes vanaf de straat met een keurige Gooise ‘r’ mededelingen over hockey naar boven schreeuwen. ‘Geluidsoverlast’ is een sterk woord – daarnet zaten ze te zingen, ingehouden, maar alles weerkaatst in deze smalle straat. Ik verstond een regel, googelde die en kwam erachter dat wat ze zongen ‘American Boy’ van Estelle was; op een site met songlyrics kon ik letterlijk de rest van het lied volgen terwijl ze door zongen, ze kenden het uit hun hoofd of zongen mee met muziek die ik niet kon horen. Het klonk niet onprettig, juist door de ingehouden manier van zingen, met ingebouwde lichte gêne die ze als verdedigingsmechanisme tegen elkaar in stelling brachten – de combinatie van verlegenheid en plezier waarbij het plezier het lijkt te winnen tot het nummer wegsterft, oplost, en ze weer gaan praten.