een tijdelijke huisgenoot

 

 

Ik liep over de Reguliersgracht, ik was in een goede stemming, ik had die dag mooie berichten gehad en ziek was ik ook niet meer. Achter de donkergroene deur van het pand waar ik langs liep, hoorde ik geklop.

‘Binnen!’ riep ik joviaal.

De deur werd geopend en een magere man stapte aarzelend naar buiten. Hij droeg een grijs pak en een loshangende regenjas.

‘Ja?’ vroeg hij aarzelend.

‘Goedemiddag,’ zei ik opgewekt, ‘komt u verder.’

De man stapte de stenen treden af en keek om zich heen. ‘Hier woont u?’ vroeg hij.

‘Hier woon ik,’ knikte ik.

‘Ruim,’ zei man terwijl hij naar het water en naar  de wolken keek.

‘Ja,’ zei ik, ‘ik heb geen klagen.’

‘En dit is allemaal van u?’

‘Nee, nee, zo is het ook weer niet,’ zei ik.

De man knikte. ‘U huurt,’ zei hij. ‘Ik dacht ook al, al dat onderhoud, daar zou je niet graag verantwoordelijk voor zijn. Hoe hoog is het hier?’

‘Geen idee,’ zei ik.

‘Brede gangen,’ zei hij. ‘En al dat water. Veel personeel?’

‘Nee, zo ligt het niet helemaal,’ zei ik.

‘U bent te bescheiden,’ zei de man, ‘ik begrijp dat wel.’

Ik begon weer te lopen, en hij liep met me mee, terwijl hij om zich heen bleef kijken. Al na een paar meter zag ik dat hij ongerust werd. ‘Ik ben wel erg plotseling komen binnenvallen hè,’ zei hij. ‘Vind u dat niet erg?’

‘Nee hoor,’ zei ik. Hij leek bijna teleurgesteld door dat antwoord. ‘Misschien stoor ik u? Wat was  u van plan te gaan doen?’

‘U stoort helemaal niet,’ zei  ik. ‘Ik sla zo meteen af naar de Prinsengracht, bij de volgende brug is een café waar ik koffie wil gaan drinken. Verder had ik geen plannen voor vanmiddag.’

De man knikte ernstig en bedachtzaam. We sloegen af naar de Prinsengracht. Opeens verscheen er een sluwe uitdrukking op zijn gezicht. ‘En stel nu,’ zei hij gehaast, ‘stél nu dat ik me opeens een belangrijke afspraak herinner… Hoe kom ik dan weer buiten?’

Ik haalde mijn schouders op en wees naar de grachtenpanden om ons heen. ‘Op dezelfde manier waarop u hier bent gekomen,’  zei ik. ‘Deuren genoeg.’

‘Ja ja,’ knikte de man. ‘Ja ja.’ Volkomen onverwacht rende hij weg. Hij stormde een trap op en probeerde de deur. Toen die niet meegaf, rende hij weer naar beneden, naar het volgende pand, om daar de deur te proberen.

Terwijl hij met openhangende regenjas haastig van deur tot deur rende, ging ik het café binnen. Ik pakte een krant en bestelde een koffie. Ik had mijn eerste slok nog niet genomen of de man plofte voor me neer. ‘Ik kom hier niet meer weg,’ zei hij. Hij keek om zich heen naar de andere gasten en begon op zijn nagels te bijten.

‘Blijft u rustig zitten,’ zei ik. ‘Trek uw jas uit, dan bestel ik iets voor u. Koffie?’ De man knikte afwezig, maar hij trok zijn regenjas uit en hing hem over de rug van de stoel. ‘Even iets drinken,’ zei hij zacht, alsof hij tegen zichzelf sprak. ‘U heeft zelfs een café, u heeft het goed voor elkaar.’ Ik hield een passerende ober aan en bestelde een kop koffie en een stuk appeltaart met slagroom. De man tegenover me zag er mager genoeg uit. Terwijl ik wat in mijn krant probeerde te lezen begon hij nerveus te zuchten.

‘Gaat het?’ vroeg ik.

Hij knikte, maar toen de ober de koffie en de appeltaart voor hem neerzette, sprong hij geschrokken op. Hij ging meteen weer zitten en fluisterde: ‘Dank u’ tegen me, maar nadat hij  een paar happen van zijn appeltaart had genomen kwam hij weer overeind. Hij rende naar het toilet, kwam vrijwel onmiddellijk weer naar buiten en verdween achter de deur naast de bar. Er klonken geluiden van vallend materiaal, daarna verscheen hij weer, met een verwilderde uitdrukking op zijn gezicht. Hij ging hijgend tegenover me zitten. ‘Ik kom hier echt niet weg,’ zei hij, ‘er is nergens een uitgang.’

De ober kwam op ons af en vroeg aan de man of hij wilde vertrekken. ‘Ja heel graag,’ zei de man, ‘maar ik weet niet hoe.’ ‘Ik zal het u laten zien,’ zei de ober. Hij trok de man omhoog, sleepte hem naar de deur en gooide hem naar buiten, de gracht op. Ik nam een haastige slok koffie, pakte de regenjas van de stoel tegenover me en verliet het café.

De man stond midden op straat. Hij beefde een beetje. ‘De houding van uw personeel…’ zei hij. ‘Ik ben u dankbaar voor uw gastvrijheid maar ik wil nu heel graag naar huis.’ Hij keek om zich heen, naar alle deuren aan de gracht. ‘Maar ik weet niet…’

‘Weet u nog uit welke deur u kwam?’ vroeg ik.

‘Nee,’ zei de man. ‘Ja. Daar ergens.’ Hij wees in de richting van het kruispunt met de Reguliersgracht.

‘We vinden het wel,’ zei ik ‘Ik loop wel even met u mee.’

We liepen terug zoals we gekomen waren.

‘Het is niet dat ik ondankbaar wil zijn…’ zei de man.

‘Nee, nee,’ zei ik, ‘het is goed.’ We sloegen de Reguliersgracht in. De man slikte een paar keer, ik zag zijn adamsappel wild bewegen.

‘Volgens mij was het daar ergens,’ wees ik.

De man schudde zijn hoofd, maar opeens klaarde zijn gezicht op. ‘Hier kwam ik binnen!’ zei hij. Hij liep de stenen treden op en probeerde de deur. Die zat op slot. Hij bleef  proberen en wierp daarbij steeds blikken op mij, met lichte paniek in zijn ogen, en schaamte, alsof hij liever niet had dat ik hem in deze toestand zag.

‘Misschien heeft u een sleutel,’ zei ik.

Hij keek me even aan, alsof mijn woorden tijd nodig hadden om tot hem door te dringen. Daarna stak hij zijn hand in zijn broekzak en haalde een kleine sleutelbos tevoorschijn. Eén van de sleutels paste. Hij stapte gehaast naar binnen, riep snel ‘Nog bedankt voor de gastvrijheid!’ en liet de deur achter zich dichtvallen.

Zijn regenjas hing nog over mijn arm. Ik liep de stenen trap op en klopte op de deur. ‘Hallo?’ riep ik, ‘ik heb uw jas.’ Maar hoe ik ook klopte en bonsde, er werd niet opengedaan.

 

 

Dit bericht werd geplaatst in Geen categorie, verhalen en getagged met , , . Maak dit favoriet permalink.

20 reacties op een tijdelijke huisgenoot

  1. Rob, wat een heerlijk verhaal!
    Groet uit Italië.

  2. Erg leuk weer! Ken je de verhalen van de Ierse schrijver Kevin Barry? Geweldig goed geschreven en ook wel in jouw lijn volgens mij.

  3. Ik verdwaalde meteen in je verhaal, moest drie keer opnieuw beginnen, en dat klopte helemaal. In een adem uitgelezen. Prachtig!

  4. niekus zegt:

    Een goed, absurdistisch, verhaal.

  5. Ik woonde vijf jaar op de Reguliersgracht en dacht: zou het m i j n deur zijn?

  6. Zeker en vast. Maar andersom ook? Achter die ene deur zat de man met de Mac. 😉
    En of jouw wereld in de wereld achter elke deur past? Er bestaan vele soorten regenjassen. Achter vele deuren. (Sorry, ik laat me gaan. Nogmaals: heerlijk verhaal en zeer inspirerend!)

    • Die opmerking over die enorme zaal was geïnspireerd op een scène uit de Beatlesfilm ‘Help’, waar de vier Beatles na gedane arbeid thuiskomen, elk achter hun eigen voordeur in zo’n typisch rijtje Engelse arbeidershuisjes verdwijnen – om elkaar dan weer tegen te komen in de ene reusachtige zaal die achter die voordeuren ligt – als ik me dit goed herinner.

  7. Mark Bouwmeester zegt:

    Schitterend verhaal, met verwondering gelezen, suspension of disbelief meer dan geslaagd.

  8. Bart Winkeler zegt:

    Laatste alinea: “Hij stapte gehaast naar binnen (…)”. Is “Hij stapte gehaast naar buiten (…)” niet beter?
    (Een lezer met een grote sexuele voorkeur voor mieren).

    • Nee, toch niet – vanuit het oogpunt van de verteller gaat hij naar binnen.

      • Bart Winkeler zegt:

        Ok, punt. En toch… alinea 2 “‘Binnen’, riep ik joviaal.” Dan weer alinea 3 “(…) en een magere man stapte aarzelend naar buiten.” Doet niks af aan de prachtige verbeelding van het verhaal, overigens.

        • Met die joviale uitroep, een eerste reactie op het geklop dat de verteller hoort, begint het nu juist allemaal, de hele omkering wordt als het ware door hemzelf in gang gezet.

          • Bart Winkeler zegt:

            Je hebt gelijk. Ik ben “om”. Zojuist is trouwens Roth uit m’n boekenkast ontsnapt: achter de letters aan, denk ik.

Geef een reactie op Frederik H. Swart Reactie annuleren