scipio’s zuster (3)

Bij wijze van feuilleton: het laatste verhaal over Scipio, in vier delen. Vandaag deel 3. (Dit hele verhaal is trouwens geschreven toen ik eerder deze zomer op Amstelglorie in het Wolkershuisje zat.)  

 

Er klonk een zacht, snuivend gelach. Kort maar onmiskenbaar. ik was te verbaasd om kwaad te worden. ‘Is dit een grap? Hoe lang moet ik hier dan zitten? Tot ik boete heb gedaan? En boete voor wat? Wil je excuses? Had ik die verhalen over Scipio niet moeten schrijven? Had ik andere verhalen over hem moeten schrijven?’

‘Heb je andere verhalen dan?’

Haar stem bleef intiem klinken, alsof het geluid van haar woorden zich warmde aan het hout van de deur tussen ons in. Het was bijna alsof haar stem in mijn hoofd klonk.

‘Ja, ik heb wel andere verhalen over hem.’

‘Vertel er eens een.’

‘Doe je dan de deur open?’

Weer dat onverwachte snuivende lachje. ‘Vertel maar eerst.’

‘Goed,’ zei ik, ‘wat je wilt.’

Ik stelde me voor hoe ze daar zat, dicht bij de grond, haar oor tegen de deur. Als ik opeens heel hard schreeuwde zou ze zich rot schrikken. Maar daar schoot ik niets mee op. ‘Ik stond ooit met Scipio te liften,’ zei ik, ‘ergens in Brabant.’

‘Dat verhaal ken ik al,’ zei ze, ‘dat jullie toen door die agenten werden meegenomen naar Eindhoven en dat die ene agent iets van Cees Nootenboom had gelezen, dat heb ik verleden jaar in Tirade gelezen.’

‘Dat is een ander verhaal,’ zei ik, ‘dat is niet het verhaal wat ik wilde vertellen. We hebben vaker gelift. Maar als je het beter weet.’

‘Nee ga door.’

‘Op een middag stond ik met Scipio ergens tussen Zundert en Etten-Leur te liften toen er vlak voor onze ogen een auto over de kop sloeg.’

‘O, je hebt gelijk, dat is inderdaad een ander verhaal.’

‘Die auto bleef midden op de weg liggen, zwaar in de kreukels. In de anderhalf uur dat we daar hadden gestaan was het de eerste auto die langs was gekomen. Ik wou dat ik iets te drinken had, dat praat makkelijker.’

Om de behoefte aan vloeistof te benadrukken kuchte ik een paar keer. Zodra ze een hand met een glas water door de deuropening zou steken, zou ik de deur verder openduwen. Blijkbaar zag ze die scène ook voor zich, want ze zei: ‘Drink maar uit de wasbak.’

Ik keek om me heen, in de hoek van de kamer bevond zich inderdaad een wasbak, met een spiegel erboven. Hoe kon ik die tot nu toe hebben gemist? Er hing zelfs een handdoekje naast. Ik stond op, nu was ik wel verplicht om water te gaan drinken, ook al had ik helemaal geen dorst. Ik dronk een paar slokken en liet me weer bij de deur zakken. ‘Waar was ik gebleven?’

‘Over de kop,’ zei ze. ‘De enige auto die daar in anderhalf uur was langs gekomen.’

‘Ja,’ zei ik. ‘Goed. Ik rende meteen naar de telefooncel die daar in de berm stond. Scipio en ik hadden ons daar al over verbaasd, een telefooncel midden op het platteland, maar nu kwam die goed van pas. Ik rukte de deur open, graaide de hoorn van de haak en toetste het alarmnummer in. Het meisje dat antwoordde had een accent dat ik niet zo gauw kon thuisbrengen, ze zei van alles, maar ik riep: ik sta hier tussen Etten-Leur en Zundert en er is hier een auto… Maar het meisje onderbrak me, en vroeg: Wat vond u van de manier waarop ik de telefoon aannam? Wat? riep ik. Ik sta hier tussen Etten-Leur en Zundert en… Kwam ik een beetje naturel over of klonk ik geforceerd? vroeg ze. Ik hing op en stapte de telefooncel uit. Scipio stond bij de verongelukte auto en deed z’n best om door de gebarsten voorruit naar binnen te kijken. Alle ramen van de auto waren geblindeerd, dus je zag niks. Ik zie hem nog staan, op z’n tenen, gereed om weg te springen, alsof hij verwachtte dat de auto elk moment kon ontploffen. Komen ze? riep hij naar me. Ze kunnen maar beter snel zijn denk ik. Nee, zei ik, ze zijn hier een beetje gek of zo. Nu keek Scipio wel om. Bel dan nog eens lul! riep hij. Dus ik ging weer die telefooncel in en toetste voor de tweede keer het alarmummer in. Nu nam een oudere vrouw op. Ik sta tussen Etten-Leur en Zundert en er is zojuis een auto… Was u dat? vroeg de vrouw, was u dat die net ook al belde en zomaar ophing? Mijn collegaatje zit naast me te huilen. Bent u nu trots op uzelf? Ik verbrak de verbinding en liep de cel uit. Ze zijn hier echt gek, zei ik. Scipio vroeg: willen ze niet komen? Ze zoeken het maar uit, zei ik. We keken naar de auto. Een Duitser, zei Scipio. Tja, zei ik, zullen we maar gaan lopen dan? Ik pakte onze tassen uit de berm. Ja, zei Scipio, terwijl hij nog eens naar de auto keek, laten we maar gaan, van hem krijgen we toch geen lift meer. Dat was natuurlijk een mooie opmerking, een goede uitsmijter voor als we dit verhaal later in kroegen hadden verteld, maar ik geloof niet dat we het er ooit nog met iemand over hebben gehad.’

Het bleef even stil aan de andere kant van de deur. Toen zei Scipio’s zuster: ‘Dat is nooit gebeurd, dat verhaal heb je verzonnen.’

Ze had gelijk. Ik had het jaren geleden geschreven, toen ik van plan was een serie fictieve verhalen over Scipio te schrijven die steeds onrealistischer moesten worden. Maar die verhalen werkten niet goed, en er was nooit wat van die serie geworden.

‘Nou en,’ zei ik. ‘Of telt dat niet?’

‘Nee,’ zei ze, ‘een verzonnen verhaal telt niet. Ik wil iets horen wat echt gebeurd is.’

‘Dat kan ook.’ Ik stond op, dronk een paar slokken water bij de wasbak en ging weer zitten. ‘Toen ik met hem bij dat bedrijf werkte dat noten verpakte, waarover ik dat verhaal heb geschreven, hoe heette dat ook weer…’

‘ ‘Hoe ik Scipio leerde kennen’.’

‘Ja, precies. Er werkte daar een heftruckchauffeur, die op zijn heftruck reusachtige bakken vol noten van het magazijn naar de productiehal bracht. Een Surinaamse man, Jeffrey. Rustig aan maar jongens, zei hij altijd, rustig aan maar. Relaxte Jeffrey. Het magazijn was van de productiehal afgesloten door middel van grote plastic flappen, ik zal nooit het geluid vergeten waarmee die flappen opzij gingen als Jeffrey er met zijn heftruck doorheen kwam, een traag, flappend geluid, anders kan ik het niet omschrijven. Een paar meter na die flappen zat er een gat in de vloer, waar Jeffrey altijd quasi-achteloos langs stuurde, met een geruststellend knikje naar Scipio en mij, want als we hem door de flappen hoorden komen, bleven we vaak even staan kijken hoe hij om dat gat heen reed, het was een mooi gezicht hoe hij dat deed, routineus, vlak langs de rand, het ging altijd maar nét goed. Het kon natuurlijk niet, zo’n gat, en Jeffrey drong er dan ook voortdurend bij de baas op aan dat het zou worden gemaakt, maar dat gebeurde nooit. Hij was uitzendkracht, net als wij, maar hij ging niet studeren en hoopte op een vaste betrekking. Maar die kreeg hij niet, toen zijn termijn erop zat moest hij weg. Ze moeten me niet, zei hij tegen ons. Misschien had het er ook wel mee te maken dat hij steeds over dat gat begon. Hoe dan ook, op een gegeven moment is het zijn laatste dag, flap flap flap, we zien hem uit het magazijn komen, met zo’n grote bak pinda’s op de vork van zijn heftruck en bam!, hij rijdt met één wiel recht dat gat in. De heftruck kantelt naar voren en weer naar achteren, maar ondertussen is die bak van de vorken gegleden, kantelt en komt met een daverende klap op de vloer terecht. Er schuift een gigantische, manshoge berg pinda’s over de vloer, iedereen staat er stil naar te kijken, Jeffrey zit met een ironische grijns in zijn heftruck. En dan wordt de stilte onderbroken door een woest indianengehuil. Scipio schiet naar voren en werpt zich in zijn witte bedrijfsoverall midden in de berg pinda’s. Hij verdwijnt er bijna helemaal in, hij maakt zwembewegingen, hij gooit pinda’s in de lucht en vangt ze op in zijn mond, hij heeft de tijd van zijn leven. Maar algauw komt de productiechef er aan, in het verhaal noemde ik hem Pannekoek maar in het echt had hij een normale naam, Jansen, De Vries, Tilanus, weet ik veel, daar komt de chef en die begint Scipio stijf te schelden, of hij gek geworden is, die pinda’s hadden bijna allemaal nog gebruikt kunnen worden maar nu kunnen ze weg, een gigantische strop alleen om dat jij daar zonodig middenin moest springen enzovoort, de man loopt rood aan en is helemaal niet goed in schelden omdat hij geen enkele autoriteit bezit en op het eind beent hij kwaad weg onder het uitroepen van: ruim maar op! ruim maar op! en Scipio ligt op zijn rug in de pindaberg, maakt een paar rugslagbewegingen en zegt tegen mij: moet je ook proberen, heerlijk. Maar ik doe het niet.’

Al tijdens het vertellen begreep ik waarom ik deze anekdote niet in het verhaal over dat pindabedrijf had opgenomen. Het ging meer over Jeffrey dan over Scipio, het paste niet echt in het grote geheel, het was een anekdote.

Aan de andere kant van de deur bleef het stil.

‘Dat was het,’ zei ik. ‘Nog een?’

Geen idee waarom ik dat zei, het kwam eruit voor ik het kon tegenhouden. Alsof ik gehypnotiseerd was. Wanneer had ze dat gedaan, wat had er in de wijn gezeten?

Er klonk een zacht ‘Ja’.

‘Doe je dan de deur weer open?’

‘Eerst het verhaal.’

‘Dat zei je net ook.’ Ik had eigenlijk geen idee of dat zo was. Ik was terechtgekomen in een of andere duizend-en-een-nacht situatie. Ik had geen duizend verhalen. Zeker niet nu ik niets mocht verzinnen.

‘Het meisje dat de kat wilde komen aaien,’ zei ik.

‘Is dat de titel?’

‘Of een samenvatting,’ zei ik, ‘wat je wilt. Dit was toen Scipio een tijdje op een studentenflat op Kattenburg woonde, in onderhuur, erg lang heeft hij daar niet gewoond, een half jaar of zo.’

‘Die flat ken ik, daar ben ik toen nog een keertje geweest, bij het Scheepvaartmuseum was dat toch?’

‘Ja, daar vlakbij. In die tijd zag je overal van die kleine posters hangen met vermiste katten, dat kwam toen net een beetje op, die posters, daar stond dan zo’n onscherpe foto op van de weggelopen kat, met een telefoonnummer en teksten als: we missen Poekie erg, ze kan niet zonder haar medicijnen, enzovoort. En de onderkant van die posters was dan op regelmatige afstand ingeknipt zodat er strookjes ontstonden die je los kon scheuren, en op elk strookje stond dan een telefoonnummer, ken je dat?’

‘Ja,’ zei ze, ‘ik woon ook in deze wereld.’

‘Goed, goed.’ Ik moest haar niet tegen de haren in strijken. ‘Dat had ik dus niet allemaal uit hoeven leggen. Hoe dan ook, Scipio zei op een avond dat we tegenwicht aan die posters moesten bieden. Telkens als je zo’n ding ziet hangen, ontving je een negatieve boodschap, zei hij. Kat weg, kan niet zonder medicatie of speciaal dieet, familie verdrietig, kinderen radeloos, een en al ellende op de vierkante centimeter. En dus maakte hij zijn eigen poster. Hij knipte een foto van een of andere aandoenlijke kat uit een tijdschrift, erboven zette hij in grote letters nog steeds bij ons, en onder die foto stond iets als: en dat is maar goed ook, zo kunnen we hem elke avond de medicijnen geven die hij nodig heeft, en het dieetvoer, en hoeft hij ’s nachts niet door vreemde tuinen te dwalen. En om het zo echt mogelijk te maken had hij aan de onderkant ook zo’n reeks afscheurstrookjes gemaakt met een telefoonnummer erop. Een paar avonden lang plakten we die posters overal in de buurt op, tot in Amsterdam Oost en de Transvaalbuurt aan toe, op de fiets met emmers plaksel en een bundel posters, op de een of andere manier vonden we dat prachtig. Het telefoonnummer dat hij op die strookjes had gezet, was het nummer van de eenheid waar hij woonde, zo bleek, want op een avond was er telefoon voor hem. Een kind, een meisje, Nansie. Ze zal wel Nancy geheten hebben, maar ze sprak haar naam uit als Nansie. Of ze de kat mocht komen aaien. Of ze wat? Ze vond die foto van de kat zo leuk, ze wilde hem komen aaien. Op dat moment werd de telefoon overgenomen door een volwassene, die zich voorstelde als Nansies moeder. Nansie was heel erg ziek, ze kwam bijna niet buiten maar laatst had ze bij haar in de buurt die poster gezien en ze had die kat zo mooi gevonden. Ze wilde hem aaien en omdat zij als Nansies moeder in dit stadium van het leventje van haar dochter (dat waren de woorden die ze gebruikte) zoveel mogelijk wensen van Nansie wilde vervullen, vroeg ze of het schikte om eens met haar dochter langs te komen om de kat te komen aaien. Natuurlijk, zei Scipio, en ze maakten een afspraak voor de volgende avond.

 

(morgen het slot)

Advertentie
Dit bericht werd geplaatst in scipio, verhalen en getagged met , , , . Maak dit favoriet permalink.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s