
Met Lize naar Inner Travels, de expositie van Rinus van de Velde in Bozar. Van de Velde is een grote naam in Vlaanderen, De Standaard gunde hem een heel magazine toen de tentoonstelling begon. Het geheel was georganiseerd door Europalia, het thema ‘treinreizen’ werd geïllustreerd door een nagebouwd levensgroot midden-twintigste-eeuws treinstel, gemaakt van hout, karton, verf, meteen aan het begin, nog voor de eerste zaal. Van de Velde en zijn assistenten waren erin geslaagd precies de juiste mate van verval te treffen. Hoe mooi moet het niet zijn om in een atelier zo’n trein met z’n allen te bouwen, de juiste kleuren te kiezen, het verval te regisseren, het nagemaakte sigarenpeukje in de nagemaakte asbak te plaatsen.
We waren de eerste zaal nog niet binnen of een suppoost blafte: ‘Ne touche pas! We raken niets aan!’ Geschrokken deinsde een vrouw terug van de kano in het midden van de zaal waarnaar ze blijkbaar een vinger had uitgestoken. De schrik zat er meteen goed in, bij iedereen.
De reusachtige zwart-witte (meer zwart dan witte) houtskooltekeningen-met-onderschriften waarmee van de Velde beroemd werd ontbraken niet, maar er waren ook tekeningen van kleiner formaat in kleur en die waren goed, ontroerend zelfs, en dat verraste me. Ik vond die grote donkere tekeningen met de Engelstalige onderschriften in hoofdletters altijd wat gewild en zwaar, en nu ik ze in het echt zag bleef die indruk nog even hangen. Ik kreeg oneerbiedige associaties met het werk van schilder/cartoonist Glen Baxter, die zijn tekeningen (die vaak doen denken aan illustraties uit oude Engelse kinderboeken) ook voorziet van onderschriften die vreemde, niet meteen duidelijke verbanden aangaan met het afgebeelde, maar bij hem (Baxter dus) is het resultaat niet zwaar maar komisch-absurdistisch. De zwaarte van Van de Velde bleek alleen op het eerste gezicht te bestaan. Toen ik beter oplette (en in de catalogus bladerde en naar Lize luisterde) bleken al die grote tekeningen mededelingen te zijn, fragmenten uit Van de Veldes imaginaire autobiografie, verslagen van zijn, zie de titel van de tentoonstelling, innerlijke reizen.
Als Van de Velde al reist, dan in zijn hoofd. Zie de titel van de tentoonstelling. Er is de bekende anekdote over een reis die hij als kind met zijn familie naar de Verenigde Staten maakte: toen het gezin bij de Grand Canyon aankwam, bleef de elfjarige Van de Velde in de auto zitten; hij hoefde het wereldwonder niet per se in het echt te zien. Typisch zo’n anekdote die misschien nooit heeft plaatsgevonden maar achteraf steeds echter gebeurd zal blijken te zijn.
De meeste werken op de tentoonstelling dateerden van de laatste jaren, wat betekent dat Van de Velde een gigantische productie heeft. De gekleurde tekeningen bevielen me beter dan de zwart-witte en ze ontroerden zelfs een beetje omdat het berichten aan collega-kunstenaars bleken te zijn, onder andere aan Hockney, aan wie de vorige grote tentoonstelling in Bozar was gewijd. Er sprak een zeker isolement uit die berichten, maar niet zonder hoop en zelfbewustzijn.
Er was, en dat was ook mooi, veel ruimte gereserveerd voor kunstenaars waarmee Van de Velde zich verwant voelt, van Monet en Munch tot Guy Ben-Ner, een Israëlische video-artiest van wie ik ook nog nooit had gehoord. Van hem werd de video ‘Berkeley’s Island’ getoond, waarin hij op een nagebouwd onbewoond eiland in zijn eigen keuken fragmenten uit Robinson Crusoë naspeelt. Bewust knullig en zonder verhaal (en met een dochtertje dat er steeds doorheen loopt en haar eigen plannen met het eiland heeft), maar toch (of juist daardoor) werkte het. Op een gegeven moment haalde Ben-Ner zijn piemel uit zijn broek en zagen we een close-up van zijn eikel waarop twee oogjes waren geplakt. Met zijn vingers maakte de kunstenaar vervolgens van zijn plasgaatje een mondje dat een jarenzestig-hitje playbackte. (Het is nu een dag later en ik weet niet meer welk liedje het was – ‘Walking Back to Happiness’?) We moesten meteen denken aan de scène op onderaan pagina 19 van Ik ben er niet, die Lize tijdens de tournee van Saint Amour vijf keer heeft voorgelezen. Op het eind van de video pakte Ben-Ner een vork met verbogen tanden uit zijn borstzak, die hij voor zijn piemel hield. Met die vork wist hij zijn urinestraal zo te manipuleren dat hij twee naast elkaar geplaatste kaarsen tegelijk kon uitpissen. Hoe dat precies in zijn werk ging was niet goed te zien. Ook was niet helemaal duidelijk of dit nog iets met Robinson Crusoë te maken had. (Kaarsen lijken me een zorgvuldig te bewaken bezit op een onbewoond eiland, het roekeloos verbuigen van vorken is daar misschien ook af te raden.)
Door het werk van al die andere kunstenaars leek de tentoonstelling even iets te krijgen van een vage groepstentoonstelling van ludieke knutselaars, maar daarna herpakte het geheel zich weer, vooral door de grote bouwsels van Van de Velde die we tegenkwamen: een auto, een berg, een machine, alles kleurig, inventief maar hier en daar bewust knullig en juist daarom overtuigend, alles van hout en karton. Van de Velde gebruikt die bouwsels voor het arrangeren van scènes die hij fotografeert waarna de foto’s op hun beurt worden gebruikt als basis voor tekeningen; maar ze laten zich niet zomaar wegzetten als decorstukken en eisen zelf een status als kunstwerk op, die indruk krijg je tenminste; en gelijk hebben ze.
Tegen het einde van de tentoonstelling werd de film La Ruta Natural vertoond, waarin Van de Velde met een masker van zijn eigen gezicht zich door een kleurige kartonnen wereld beweegt in een melancholisch, cyclisch verhaal dat steeds weer opnieuw begint. De berg, de machine, de auto, we zagen ze allemaal terug. Ook hier weer: hoe mooi moet het niet zijn om zo’n wereld te bouwen. Alleen al die in karton nagemaakte groenten en fruit (wortels, witlof, aardbeien, wat al niet) in de kisten op de marktkraam waar de gemaskerde kunstenaar in rond grabbelde nadat hij uit zijn kartonnen auto was gestapt!
Een van de dingen die je bijblijven van deze tentoonstelling: het plezier van het maken. Dat is zo aanstekelijk dat het overslaat op de toeschouwer (die dan wel ook enige jaloezie voelt omdat de makers het allemaal wél mochten aanraken). Nou ja, voor ons gold dat dan toch.

Helemaal aan het einde kon je via een als een ouderwets televisiescherm vormgegeven opening een blik werpen op de kleurrijke, dromerige onderwaterwereld die voor de film ontworpen werd, en die in werkelijkheid kleiner was dan op de film. (‘Dat is nu juist de kunst ervan.’) Naast die installatie hing een zwart-witte houtskooltekening waarin dan toch mijn eerdere associaties samenkwamen. Twee in dikke kleding verpakte mannen rukten met zware tegenwind op in een desolaat apocalyptisch landschap, de voorste uitgerust met een pikhouweel. Het onderschrift luidde: ‘SOME ART HISTORIANS AND LOUSY CURATORS KEPT SEARCHING IN THE TOTALLY WRONG DIRECTION’ Dat kwam wel dicht bij Glen Baxter in de buurt.
Na afloop dronken we koffie in het Bozarcafé, optimistisch gestemd door wat we hadden gezien. Ja! Dingen maken! Het brandalarm ging af maar we bleven rustig zitten.


Net echt die trein!