wat heb ik met het plezier van rinus van de velde te maken?

Zaterdag 6 mei organiseerde De Balie in Amsterdam een avond rond het werk van Rinus van de Velde, waarbij de kunstenaar werd geïnterviewd door Merlijn Geurts. Bij wijze van intermezzo leverden theatermaker Caro Derkx en ondergetekende een bijdrage. De tekst die ik voorlas volgt hieronder. De avond zelf is hier terug te zien. Op dit blog schreef ik al eerder over Rinus van de Velde, en wel hier. De aanleiding van de avond was de tentoonstelling van Van de Velde in museum Voorlinden, zie hier, ook voor foto’s van het werk.

Nederland Amsterdam 6 mei 2023. Beeldbepalers met Rinus Van de Velde. Foto: Jan Boeve / De Balie

Wat heb ik met het plezier van Rinus Van de Velde te maken?

Er is een bekende anekdote die Rinus Van de Velde zelf misschien al lang niet meer kan horen. In 1994 is hij elf jaar en reist hij met zijn ouders naar de Verenigde Staten, waar ze onder meer de Grand Canyon bezoeken. Wanneer ze na een lange rit door de woestijn eindelijk bij het indrukwekkende wereldwonder aankomen, blijft de jonge Rinus liever in de auto zitten. Hij hoeft het niet zo nodig in het echt te zien.

Hoe vaker deze anekdote verteld zal worden, hoe echter gebeurd hij uiteindelijk zal blijken te zijn en hoe sleetser hij zal dreigen te worden.

De reden dat ik er nu ook over begin is dat dit helemaal geen anekdote is, maar een oud taoïstisch verhaal.

De taoïstische literatuur wemelt van de verhalen waarin een oude kluizenaar die zich al jaren geleden heeft teruggetrokken uit het openbare leven en rustig aan de rivieroever zit te vissen, bezoek krijgt van een vertegenwoordiger van de keizer, of in sommige gevallen van de keizer zelf. De vissende kluizenaar wordt gevraagd of hij niet mee wil gaan naar de hoofdstad om daar zijn wijsheid  ten dienste te stellen van het bestuur van het rijk; als de kluizenaar deze unieke kans grijpt om het land en zijn keizer te dienen, zit daar uiteraard een luxueus onderkomen in het paleis aan vast. De oude kluizenaar weigert beleefd, of soms zelfs uitgesproken onbeleefd, en gaat door met vissen zonder zijn bezoek ook nog maar een blik waardig te keuren.

In de moderne versie van dit oude verhaal, de anekdote over de jonge Rinus Van de Velde, wordt de rol van de keizer gespeeld door de Grand Canyon.

Kom op, zegt het wereldwonder, kom die auto uit, ik geef je de unieke kans mij te zien, zoiets zie je nooit meer, doe je ogen dit plezier. je bent gek als je dat laat schieten.

De elfjarige jongen blijft in de auto zitten.

 Als er al sprake is van een wonder ligt dat misschien niet buiten de auto. Misschien is het wonder wel dat die jongen hier zit, in deze auto, waarin hij door de woestijn hierheen is gekomen, nadat hij met een vliegtuig naar dit continent is gevlogen.

Maar misschien moeten we het interpreteren en invullen  zoveel mogelijk laten schieten en gewoon vaststellen dat het mooie van dit verhaal is dat vele jaren later Rinus Van de Velde nog steeds in een auto zit, en die auto inmiddels zelf heeft gemaakt.

In een aantal aankondigingen van deze avond werd vermeld dat ik met Van de Velde in gesprek zou gaan. Dat is een misverstand. Hoewel ik van alles van hem wil weten, ben ik schrijver en geen interviewer.

Bovendien, is het wel waar dat ik van alles van hem wil weten? Ik wil van alles over zijn werk weten.

In mijn hoedanigheid als recensent voor NRC Handelsblad is mij in het verleden wel eens gevraagd of ik een schrijver wilde interviewen. Vrijwel altijd zei ik nee, en liet die weigering dan steevast vergezeld gaan van de opmerking dat ik, als dat mogelijk zou zijn, wel graag het boek zou interviewen dat de schrijver in kwestie had geschreven. Niet de maker, maar het gemaakte. Dat is tenslotte wat je heeft geraakt, op welke manier dan ook, dat zou je graag eens uithoren omdat het uiteindelijk de expert over zichzelf is. En het leeft ook nog, terwijl de maker al lang geleden kan zijn overleden.

 Toch heb ik even overwogen om het misverstand van de aankondiging te honoreren en daadwerkelijk met Van de Velde in gesprek te gaan. Eén vraag zou ik hem toch wel graag willen stellen.

Ik heb het werk van Van de Velde pas goed leren kennen toen ik vorig jaar in het Brusselse museum Bozar de tentoonstelling Inner Travels bezocht. In de eerste zaal stond een werk met de titel ‘Prop, train’. Het bestond uit een levensgrote trein, van hout en karton. Je mocht er in, het was een oude trein, nog met asbakjes, het was prachtig. De trein was door het gebruikte materiaal kwetsbaar gemaakt, het was een trein die in werkelijkheid nooit zou kunnen rijden, melancholisch en optimistisch tegelijk; melancholisch vanwege de kwetsbaarheid, de juiste mate van geïmiteerde verwering en de opgeslotenheid in de museumzaal, optimistisch vanwege het feit dat ze bestond, dat ze in elkaar is gezet, dat ze de kleuren had meegekregen die ze droeg, dat ze was gemaakt. Het kon niet anders dan dat ‘Prop, train’ in diepe concentratie was gemaakt, en met plezier.

En dat zou ik Van der Velde dan willen vragen als ik met hem in gesprek ging: of ‘Prop, train’ inderdaad met plezier was gemaakt.

Is het antwoord op die vraag van belang? Het object is er toch al, wat maakt het nu nog uit hoe het is gemaakt, en in welke stemming? Dat zou je inderdaad kunnen denken, niemand zal het je kwalijk nemen, maar het punt is wel dat ik

de tentoonstelling een paar uur later verliet ín een optimistische stemming, bereid om dingen te maken, bevestigd in het idee dat het goed is om dingen te scheppen, dat het mag, dat het ertoe doet, dat het, misschien wel, van levensbelang is.

Dat kwam inderdaad door wat ik in de zalen van Bozar had gezien. Maar het was niet zo dat ik optimistische, levensbevestigende kunst had gezien, ferme kunst, kunst die het geloof in de wereld herstelt, met andere woorden: eendimensionale kunst.

Dat dus zeker niet. Het werk van Van de Velde is inhoudelijk niet optimistisch. Het is, vaak letterlijk, vrij donker. Het is een uitdrukking, een neerslag van innerlijke reizen die samen de fictieve autobiografie van de maker vormen. Omdat we weten dat wat we zien door één persoon is gemaakt, zien we iemand die veel mensen tegelijk speelt: de maker vormt zich tot verschillende personages. Dat doet de kijker ook op het moment waarop die het werk tot zich neemt. Zodat de volgende verhouding tussen werk en kijker ontstaat: wat wordt afgebeeld is wat je als kijker overkomt als je het ziet.

Als het werk van Van de Velde toegankelijk is, dan komt dat door dit effect. Op het eerste gezicht is het werk ook uiterst toegankelijk. Tekeningen of objecten van een indrukwekkende grootte, figuratief, begrijpelijk, niets aan de hand.

Maar het mooie is dat die toegankelijkheid steeds meer verdampt hoe dichter je het werk nadert, hoe langer je er voor staat, zeker als het om de tekeningen gaat.

De vorm herken je. Afbeelding met daaronder een paar regels tekst: het zijn boekillustraties. Je ontkomt er niet aan de teksten te lezen, ook al zou je die in eerste instantie nog willen opvatten als onderdeel van de afbeelding. Dat zijn ze uiteraard ook, maar het zijn ook woorden die je ontcijfert en die je vervolgens op de tekening wil gaan toepassen. Zo wordt elke tekening onderdeel van een verhaal, een illusoir verhaal, het bestaat niet maar toch wordt ernaar verwezen – de fictieve autobiografie. Elke tekening is een moment in een verhaal dat even aan de oppervlakte komt. We kunnen doordat het water half doorzichtig is ons nog iets voorstellen van het grotere verhaalfragment waarvan ons één moment wordt gegund – net genoeg voor een vaag idee, lang niet genoeg om het narratief te kunnen ontcijferen.

De objecten die worden tentoongesteld, de genoemde trein, een machine, een auto, verschillen van de tekeningen niet alleen door hun driedimensionaliteit maar ook door hun kleur. Waarin ze niet van de tekeningen verschillen is het feit dat ook zij onderdeel zijn van een verhaal – letterlijk zelfs, omdat ze als props deelnemen aan en voorkomen in de films van Van de Velde. In die films komen de verhalen iets duidelijker naar de oppervlakte, omdat daar echt iets wordt verteld. Wat zien we? Verslagen van een al vastgelegd lot. Het universum van Van de Velde heeft een onontkoombaarheid die melancholisch en tragisch is.

Nu moet ik eigenlijk ophouden want ik heb twee termen gebruikt, melancholie en tragiek, die zo zwaar zijn dat alles naar beneden dreigt te worden getrokken. Maar vergeet niet dat ik nu juist optimistisch gestemd de tentoonstelling verliet. Van somberheid was geen sprake, en ook al leek het even die kant op te gaan. Het werk van Van de Velde is niet somber. Maar het is ook niet vrijblijvend: je ziet dat het is gemaakt met geconcentreerde ernst en het is ook zelf die ernst.

Op zich zou het voor de hand liggen dat het werk van Van de Velde uitermate ironisch is. Mogelijkheden genoeg, met die op het eerste gezicht soms zo onbeholpen voertuigen en de niet altijd helder te duiden samenvoeging van afbeelding en tekst; niets lijkt meer voor de hand te liggen dan de ironie toe te laten maar als dat was gebeurd waren de tekeningen en objecten niets meer geweest dan dat, ironisch, en in wezen oninteressant. Nu zijn ze juist een verdedigingsmuur tegen diezelfde ironie.

Het tragische schuilt in de geconcentreerde ernst die uit het werk spreekt. De ernst waarmee we iets najagen kan niet zonder de uit ervaring en overlevering gedistilleerde erkenning dat de mislukking is ingebouwd. De melancholie die dat besef van uiteindelijke tevergeefsheid met zich meebrengt, schuilt in alle aspecten van het werk, in de afbeeldingen maar ook in de diepzwarte fluweelachtige toets van die afbeeldingen, in de kwetsbaarheid van de objecten, in de teksten onder de tekeningen maar ook in de manier waarop die teksten geschreven zijn – met een haast waaruit indringendheid spreekt.

Waar kwam dan het optimisme vandaan waarmee ik naar huis ging, gesterkt in en overtuigd van de geldigheid van het maken van dingen? Dat kwam voort uit herkenning van de tevergeefsheid die zichzelf meteen ontkende doordat het bestond om mij zichzelf te laten zien. Kortom, uit het feit dat het werk bestond, dat iemand de moeite had genomen om niet bij de pakken neer te zitten, en het zo zorgvuldig had vervaardigd dat je er niet onderuit kon dat het niet alleen met ernst maar ook met plezier moest zijn gemaakt.

Dat had ik dus aan Van de Velde willen vragen. Maar het plezier dat ik ervaar is niet zijn plezier, het is van mij. Wat heb ik met het plezier van Rinus Van de Velde te maken? Ik heb met zijn werk te maken. Eens te meer geldt: als ik met iemand in gesprek moet, dan niet met de maker maar met het werk zelf. Ik zou de vraag aan de trein moeten stellen. ‘Ben je met plezier gemaakt?’

Ik vermoed dat de trein zal antwoorden: ‘Wat denk je zelf?’ Ik zou daarmee kunnen leven. Ik zou me zelfs geen beter antwoord kunnen voorstellen.

Advertentie
Dit bericht werd geplaatst in kunst en getagged met , , , , . Maak dit favoriet permalink.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s