het keurslijf van Carmiggelt

 

Verleden week zou Simon Carmiggelt honderd jaar geworden zijn, en ter gelegenheid van die verjaardag kwamen er twee bloemlezingen met Kronkels uit, Gedundrukt (Van Oorschot) en Dwalen door Amsterdam (Arbeiderspers). Ze schijnen goed te lopen, en dat is eigenlijk best verrassend. Sinds zijn overlijden, in 1987, werd Carmiggelt vaak genoemd als een van die schrijvers die na hun dood verbijsterend snel uit het collectieve literaire geheugen verdwijnen omdat ze geen nieuwe lezers meer vinden.

(Even terzijde: waarom is dat eigenlijk erg, als een schrijver niet meer wordt gelezen? Natuurlijk, onbaatzuchtig als we zijn gunnen we volgende generaties het beste wat de literatuur in voorraad heeft, en gunnen we de schrijvers hun onsterfelijkheid. Toch denk ik soms dat het hierbij uiteindelijk vooral om onszelf gaat, dat het ons minder gaat om de eeuwigheidswaarde van de schrijvers als om het behoud van onze eigen relevantie. Als jongere lezers niet meer de schrijvers lezen waarmee wij opgroeiden, zou dat zomaar kunnen betekenen dat ook wij gewoon maar een voorbijgaande lezersgeneratie zijn, zoals de lezersgeneraties voor ons. (Man, wat onze ouders lazen! Hele ouderwetse, onleesbare schrijvers!) Maar wíj zijn geen voorbijgaande generatie, nee, wij nu net niet; wij zijn geen relatief moment in de tijd, wij zijn absoluut; de eeuwigheidswaarde die we onze favoriete schrijvers toedichten is dan ook vooral bedoeld om onze eigen veronderstelde eeuwigheidswaarde te stutten.)

Terug naar Carmiggelt. Die is belangrijk geweest voor me. Hij was, als we de schrijvers van de Bijbel en de berijmers van de psalmen even buiten beschouwing laten, de eerste schrijver voor volwassenen die ik las. Toen ik een jaar of negen was, begon mijn vader bundels van Carmiggelt te lenen uit de Openbare Bibliotheek van Rijssen. Mijn vader was na een godloze periode dan wel weer teruggekeerd naar de streng gereformeerde kerk van zijn jeugd, maar dat betekende niet dat alle wereldse zaken (zoals Openbare Bibliotheken) taboe waren. Ook wij, zijn kinderen, mochten Openbare boeken lenen en zo werd de wereld toch iets minder benauwd dan hij had kunnen zijn.

De bundels die mijn vader leende, las ik ook. Sommige verhaaltjes waren erg grappig, en ik moet toen ook al iets hebben opgepikt van de melancholie van de minder grappige Kronkels – die indruk heb ik tenminste als ik terugkijk.

Ik bleef hem lezen, ook in mijn puberteit. Die wat ouwelijke, met mededogen doortrokken melancholie van de rondslenterende buitenstaander – daarmee voelde ik me wel verwant, het leek misschien wel de enig mogelijke levenshouding. Ik kon hele passages citeren, en ik schreef hem zelfs een paar keer (en kreeg twee van een opdracht voorziene bundeltjes uit de serie Speciaal voor U terug). Uiteraard schreef ik zelf ook stukjes in Carmiggeltstijl. Zijn universum had veel invloed en toen ik begin jaren tachtig van de Veluwe naar Amsterdam verhuisde, verbaasde het me dan ook dat ik geen grijze, melancholische, herfstige stad aantrof die alleen maar werd bevolkt door oudere, alcoholische mannen en kinderen die het ene bon mot na het andere uitbrachten. Dat Amsterdam in kleur was, en een hoop lawaai maakte – het duurde wel even voor ik daar aan gewend was. Wel kon je er overal Het Parool kopen, waarin de meester toen nog één keer per week een Kronkel schreef.

Later kwamen andere schrijvers, maar Carmiggelt was de eerste – en de enige die een rol van vaderfiguur heeft gehad. (En dan denk ik meteen hieraan: toen mijn vader in zijn godloze tijd schoolhoofd in Amstelveen was, schreef hij een tijd lang cursiefjes in de stijl van Carmiggelt voor een schoolblad, het plakboek had hij altijd bewaard, ik wist waar het stond, en de stukjes waren niet slecht.)

*

Ik kan hem al jaren niet meer lezen. Ik heb het nog lang geprobeerd, maar het ging me steeds minder goed af. Oude liefde roest langzaam en nog steeds heb ik soms het gevoel dat het aan mij ligt en niet aan hem. Maar humor is een delicaat goedje dat snel verouderd, misschien wel het snelst van alle genres. En die mooie humaniteit die in al die Kronkels stak en waarvoor ik hem ooit zo bewonderde, had intussen iets kwezeligs gekregen. Werd hij serieus, dan werd het zwaar en moralistisch. Maar het belangrijkste was dit: hoe ouder ik werd, hoe meer het me begon op te vallen dat die mooie stijl van hem, de manier waarop hij met een paar zinnen zijn personages wist neer te zetten, overtrokken was met een waas van koketterie en zelfvertedering, waardoor die stijl steeds meer trekken kreeg van gekunsteld maniërisme.

*

Uit lovende recensies van Gedundrukt haal ik twee citaten van Carmiggelt. Deze, uit een stuk van Chrétien Breukers op De Contrabas:

Het café aan de Herengracht had vier stoelen en twee tafeltjes buiten staan. Nauwelijks een terras. Maar je werd er, na een tijdje, wel degelijk bediend door een wat stuurse waard, die verrassend goede koffie schonk. Ik zat er eerst alleen, want het weer was niet zonnig doch pruilde, op de rand van een huilbui. Daarom liepen de mensen voorbij. Maar na een minuut of tien ging er toch een man aan het andere tafeltje zitten. Het woord ‘heer’ wordt in Amsterdam alleen nog ironisch gebruikt door taxichauffeurs. ‘Dag heer.’ Toch wás hij er een, zij het zonder een zweem van nutteloos deftig vertoon. Hij leek me een beetje bejaarder dan ik, maar hij miste de chagrijnigheid waarmee veel oude mannen hun niet langer gehonoreerd gelijk door het leven vervoeren. Hij had – integendeel – kleine binnenpretjes zonder voor mij waarneembare aanleidingen. Ze kwamen uit hemzelf en gingen gepaard met een trekje om zijn mond en een zacht, snuivend geluid dat uit zijn neus kwam. Hij bestelde een jong klaartje, waarvan hij niet gulzig dronk doch nippend proefde. Hij wist hoe het moest.

En deze, van Arjen Fortuin, uit NRC Handelsblad:

Een dikke vijftiger was hij, onduidelijk van snit. Aan de ene kant had hij iets procuratiehouwerigs, maar hij kon ook best een uitgezwalkte zeekapitein zijn, die in alle wereldhavens zo kleurrijk heeft bemind dat hij gerust ontspannen op een paaltje mag zitten. Op een ei leek hij, waarvan je niet zeker weet of het gekookt is.

Ja, inderdaad, erg mooi, maar ook: vol. Elke zin is raak, de ene vondst na de andere. Het humoristische, archaïsche uit het eerste fragment (die stuurse waard, maar liefst twee keer ‘doch’), de man die zeekapitein én een al dan niet gekookt ei is – het is te veel, het zit elkaar te dicht op de huid. De lezer wordt ingepakt door al die vondsten, de personages worden erdoor onschadelijk gemaakt. Je kan ze met geamuseerd mededogen aanschouwen, bijten doen ze niet meer. Eigenlijk zie je ze nauwelijks: ze worden aan het zicht onttrokken door de brille van de schrijver. Kijk eens wat ik kan, zegt de schrijver. En de lezer kijkt genietend toe. Dat is wat al die aaneengeregen vondsten doen: ze zorgen voor tevredenheid bij de lezer, en misschien is dat waarom ik Carmiggelt niet meer kan lezen: ik wil geen tevreden lezer meer zijn.

*

Toevallig lees ik nu het vijfde deel van de nieuwe vertaling van de Verzamelde werken van Tsjechov. Carmiggelt wordt vaak met hem vergeleken. (Zie alleen al het omslagontwerp van Gedundrukt: dezelfde kleur en letter als Tsjechovs Verzamelde werken. ‘De Nederlandse Tsjechov’ noemt uitgever Van Oorschot hem dan ook op de site van de uitgeverij.) Ook Tsjechov gaat mooie beeldspraak en typeringen niet uit de weg.

Hij herinnerde zich dat bij zijn vader op het platteland soms per ongeluk een vogel het huis binnenvloog die dan woest tegen de ramen begon te botsen en dingen omgooide, zo was ook deze vrouw, die uit een totaal ander milieu stamde, zijn leven binnengevlogen, waar ze een ware ravage had aangericht.
(Uit ‘Een echtgenote)

Zelfs op vrolijke momenten zag ze er geen been in een bediende te beledigen of een insect te doden; ze hield van stierengevechten, las graag over moorden en werd boos als beklaagden werden vrijgesproken.
(Uit ‘Ariadna’)

Hij nam haar mee naar een kraampje, naar een dame op leeftijd, bij wie de onderste helft van het gezicht onevenredig groot was, zodat het leek alsof ze een grote steen in haar mond hield.
(Uit ‘De Anna-orde’; alle fragmenten vertaald door Anne Stoffel)

Ernstiger en eenvoudiger dan Carmiggelt, minder gericht op direct applaus ook, en zonder die ondertoon van dreigende leutigheid die bij Carmiggelt nog al eens voorkomt. Maar het grootste verschil is dat die vergelijkingen en karakteriseringen bij Tsjechov ingebed zijn in een verhaal. Er zit lucht omheen, ruimte, de volgende vondst staat niet alvast ongeduldig in de coulissen te trappelen, het kan pagina’s duren voor je weer iets vergelijkbaars tegenkomt.

Waardoor opeens de vraag opkomt of Carmiggelt zijn talent niet al die jaren in een veel te kleine vorm heeft gegoten. Misschien waren zijn vondsten en formuleringen veel beter tot hun recht gekomen als hij ze niet allemaal in het nauwe keurslijf van een cursiefje had hoeven gieten. Het had die vondsten en formuleringen in ieder geval goed gedaan als ze meer verhaal om zich heen hadden gehad.

Maar ook dan was er meer nodig geweest om de vergelijking met Tsjechov te kunnen doorstaan: iets van diens lichte maar heilige ernst.

 

 

Dit bericht werd geplaatst in lezen en getagged met , , . Maak dit favoriet permalink.

5 reacties op het keurslijf van Carmiggelt

  1. Debbie zegt:

    Mooi wat je schrijft over Carmiggelt. Zijn bundels waren rond mijn 10e ook mijn kennismaking met de volwassenenliteratuur, en ook via mijn vader die zijn pockets met verzamelde columns in de boekenkast had staan. Mijn vader was een ware Carmiggelt-liefhebber, en door ook Carmiggelt te gaan lezen, probeerde ik bij deze drukbezette man in de picture te komen. (Geen idee meer of dat daarmee ook lukte, waarschijnlijk niet.) Maar ik vond de Kronkels nog leuk ook, het is natuurlijk ook toegankelijk taalgebruik voor een kind. Een zweempje van de melancholie kwam bij mij toen ook wel over, de kennismaking met dat gevoel vond ik wel bijzonder. Ook ik miste bepaalde details toen ik als twintiger in Amsterdam ging wonen, waarvan ik door Carmiggelt dacht hoe het zou moeten zijn. M.n. de inrichting van oudbruine cafes: die moesten toch allemaal een perzisch kleedje op de tafels hebben liggen.

    Later nog wel eens in zo’n bundel gebladerd en het herlezen viel me ook tegen, ik vond het taalgebruik oubollig. Maar het is vooral wat jij zegt: je proeft er ook effectbejag in en het is inderdaad allemaal zo samengebald, geperst in het keurslijf van de korte column. Terwijl het talent van Carmiggelt om mensen en sferen te beschrijven zo groot is, hij had inderdaad veel beter tot zijn recht kunnen komen in langere verhalen.

    Toevallig van de zomer het boek (Mijn beter ik) van Renate Rubinstein gelezen over haar leven met Carmiggelt als geheime minnares; schaamteloos open vond ik het, en heel mooi.

    En nou moet ik toch maar eens de verzamelde verhalen van Tsjechov gaan lezen: van hem ken ik nog niets.

    X Debbie

  2. Pingback: Recensie: Simon Carmiggelt - Gedundrukt. - Tzum literair weblog

  3. Mr. Carel zegt:

    Rob van Essen begrijpt niet wat “literair stilistische brille” is. Daarom snapt hij bij herlezing niet waar Carmiggelts kwaliteit lag. Van Essen snapt waarschijnlijk ook niets van Gerard Reve. Van Essen snap evenmin waarom uit de literaire vriendschap van Reve en Carmiggelt Reve’s Meesterwerk “De Taal der Liefde” kon ontstaan (wat Van Essen ongetwijfeld leest als “Betaalde Liefde”). Van Essen maakt pijnlijk – voor hem – duidelijk dat hij denkt dat literatuur om een verhaal gaat,- maar het gaat nooit om een verhaal, dat bedenken we zelf wel, het gaat altijd om de stijl waarin een verhaal, welk dan ook, dat we allemaal al kennen, verteld wordt. Carmiggelt en Reve waren in die jaren zeventig een “literair stilistisch” brein, dat in die mate van stilistische creativiteit daarna nooit meer heeft bestaan.

    • Beste ‘Mr Carel’, door van alles te veronderstellen (dat ik niets van Reve snap, en niets van De taal der liefde, dat ik verhaal belangrijker vind dan stijl), creëert u uw eigen tegenstander, tegen wie u vervolgens tekeer gaat. Tegen mij heeft u het niet, hoor. Ik herlees, ironisch genoeg, momenteel met veel plezier de brieven van Reve aan Carmiggelt.

Plaats een reactie